Ze hadden ruzie.
Een stel dat ik zag lopen.
Ik kon het niet heel goed zien.
Ik zat in de trein namelijk.
Maar ik kon net die man en die vrouw onderscheiden.
Ook al reden we met honderd veertig kilometer voorbij.
Ze hadden duidelijk mot.
Nou zijn mijn ogen niet zo geweldig.
Toch was dit overduidelijk.
Die hadden onmiskenbaar woorden.
Zij liep voor hem.
Hij sjokte er wat achteraan.
Als ik het goed zag tenminste.
Want het ging zo snel.
Voor ik het wist waren ze uit mijn zicht verdwenen.
Ik draaide zelfs bij.
Als uit een reflex zat ik nu met mijn wang tegen het raam geplakt.
Zo kon ik er nog net een staartje van meekrijgen.
Hij probeerde iets uit te drukken.
Misschien zei hij ook wel wat.
Iets in de trant van “Schat, kom nou”
“We kunnen er toch over praten”
Maar zij was onverbiddelijk.
Keek als een ijskoude dame recht voor haar uit.
En wou niks van hem weten.
Wat zou er zijn voorgevallen.
Ik vroeg het mij af in de gauwigheid.
Toen ik getuige was van een mogelijk essentieel moment.
Een cliffhanger in een real-life soap.
Of in gewoon Nederlands.
Een inkijkje in andermans leven.
In luttele seconden.