Zodra ik mijn kans schoon zie.
Dan doe ik het.
Dan vraag ik het gewoon.
Ik heb niks te verliezen.
Zij wel.
Haar hele hebben en houwen.
Daarom.
Moet ik het wel doen?
Ik kan het een keertje proberen.
Heb je zin in een kopje koffie misschien?
Dat kan geen kwaad, denkt ze dan.
Dat kan wel.
Moeten we wel een beetje achter in de zaak gaan zitten.
Uit het zicht.
Daar stuurt ze dan op aan.
En ik volg dan gedwee.
Ik denk dat ze mij aan zal staren.
Een afwachtende houding aanneemt.
En dan opeens zou vragen:
Wat heb je op je lever?
Ik schrik dan.
Weet mij even geen raad.
Maar ik zal mijzelf vermannen.
Mijn keel schrapen.
En recht voor zijn raap zijn.
Zonder omwegen.
Kort door de bocht.
Het er zo uitfloepen:
Ik ben gek op je.
Je bent de aller allermooiste.
Niemand is zo knap als jij.
En wat je verder doet.
Wie je bent.
Wat je achter de hand houdt.
Het zal mij allemaal een worst wezen.
Ik wil je.