Ik was een schim.
Ze zal mij dus ook wel niet gezien hebben.
Ze was ook niet naar mij op zoek.
Ik ook niet naar haar.
Maar bij het zien werd ik eraan herinnerd.
Oh ja, zij.
Ze liep met haar ouders.
Daar ging ik vanuit.
Kon ook een tante zijn met een oom.
Dat ze er even uit moesten.
En dat ze had gezegd:
Zullen we even een blokje om doen.
Wellicht had ze het benauwd gekregen.
Die bedompte sfeer.
De hele tijd doen alsof er niks aan de hand was.
Maar ondertussen.
En die oom en die tante waren van die vrijgevochten mensen.
Die kwamen dan wel met de kerst.
Maar lieten zich de rest van het jaar niet zien.
Met als excuus dat ze te ver weg woonden.
En een druk leven hadden.
Dat beviel haar wel.
Die smoes.
Misschien moest ze die in het vervolg ook gebruiken.
Want wederom had ze zich weer verveeld
Dat wereldje van haar ouders.
Het kwam haar de keel uit.
Maar goed, wat kende ik haar nou.
We appten weleens.
Of we mailden.
En dan probeerde ik tussen de regels door te lezen.
En dan las ik dit.
Dat ze niet zo gelukkig was.
Dat ze bij haar man weg wilde.
Die uit hetzelfde hout gesneden was
Die ook graag de schijn ophield.
Maar van lieverlee was het zo gelopen.
Dat ze nog bij hem was.
Hoewel, ze liep wel alleen?
Die man en die vrouw hoorden duidelijk bij elkaar.
Liepen gearmd.
Daar zat nog vuur in.
Zij sjokte er achteraan.
Zonder partner.
Maar ja.
Die stond waarschijnlijk in de keuken.
Met z’n schoonmoeder.
Heel schijnheilig de afwas te doen.