Zal ze dood zijn?
Nee, toch.
Ze dronk wรฉl.
Maar niet dat je zegt van โฆ
Een paar glaasjes slechts.
Niet om over naar huis te schrijven.
Je zorgen over te maken.
Ze zag er wel slecht uit ja.
Maar dat zag ze altijd.
Zolang als ik haar ken.
Hoelang zou dat nou zijn?
Een jaar over zes.
Zeven, hooguit?
We hadden meteen een band.
Dat wil zeggen.
Zij had een band met mij.
Voor mij was het meer een vorm van beleefdheid.
Dat ik โns langsging bij dโr.
Als het zo uitkwam
Geen familie.
Niks had ze.
Ja, die hond.
Daar was ze gek mee.
Maar nou je het zegt.
Ik heb haar al een tijd niet gezien.
Ze belde wel eens.
Dan hield ik het meestal kort.
Joh, ik moet zo weg, zei ik dan.
Dat moest ik ook.
Ja, ik heb ook een leven.
Maar jij hebt haar dus ook niet meer gezien.
Of gesproken?
Goh, nou.
Zullen we dan samen even gaan?
Dat we samen even kijken.
Straks ligt ze er.
Daar moet je toch ook niet aan denken.
Dalijk is ze gestruikeld?
Of dโr hart.
Daar had ze toch ook wat mee?
Afijn, wanneer kan je?
Morgen?
Nee, dan kan ik weer niet.
Zaterdag dan?
Oh nee, dan zit jij met die kleine.
En zondag moet ik werken.
Nou, weet je wat.
Dan doen we maandag.
Ok, afgesproken.
Het zal wel niks wezen.
Maar je weet maar nooit.
Dat arme mens.
Niemand die anders naar haar omkijkt.