Het was niet een student student.
Ik bedoel.
Het was niet iemand waarvan je verwacht dat hij met zijn neus in de boeken zat.
Zo op het eerste gezicht.
Nee, dat was hij niet.
Maar goed, hoe ik daar zo op kom.
Nou, ik nam een paadje.
Een paar jaar terug nam ik hetzelfde paadje.
En aan het eind van dat paadje stond een grote schuur.
Die stond er nu ook.
Alleen zat er nu geen antiekhandelaar meer in.
Zonde, dacht ik nog.
Die zaak had namelijk wat.
Charme.
Met grote kroonluchters en zo.
Maar de tand des tijds had toegeslagen.
Eigenaar overleden.
Zoiets.
Voor de schuur stond nu een jongen.
Niet die student.
Die kwam later pas.
Nee, er stond een jongen een sigaret te roken.
Hij was niet van hier.
In de jaren zeventig zouden ze hem een gastarbeider genoemd hebben.
Nu een asielzoeker.
Maar ik zag een mens.
Hij leek wat geschrokken.
Betrapt?
In gebrekkig Engels en half Duits stond hij mij te woord.
Hij vroeg wat ik kwam doen.
Nou, begon ik …
En vertelde over die antiekhandelaar.
Waar die gebleven was?
Hij keek mij wat glazig aan.
Alsof hij niet goed wist wat hij met mij aan moest.
Onaardig vond hij mij niet.
Maar hij verborg iets.
Van hogerhand opgelegd misschien?
En daar kwam die student die geen student was.
Die zich wel als zodanig voordeed.
Hij mengde zich in het gesprek.
Nogal dwingend, vond ik.
Hij liet geen ruimte voor een weerwoord.
Vertelde kort dat hij er studeerde.
Samen met wat anderen.
En dat ze het gehuurd hadden.
En waar ik mij mee bemoeide.
Dat zei hij niet maar zijn houding zei dat wel.
Of ik alsjeblieft weg wilde gaan.
Zijn ogen dwongen mij daartoe.
Ik stelde verder geen vragen.
Keerde om en verdween.
Nog wel hoorde ik de deur in het slot vallen.
En dacht aan die jongen.
Een mens, die aan de bak moest.