Ik woonde een lezing bij.
Niet iets alledaags.
Een lezing bijwonen.
Sowieso dat al zeggen.
Ik heb een lezing bijgewoond.
Dat zeg je niet zo snel.
Ik niet althans.
Het heeft toch iets van …
Ja, hoe moet je dat nou zeggen.
Een lezing bijwonen doe je niet.
Het komt in mijn kringen niet voor.
Ik weet niet hoe het in jou kring zit?
Maar in mijn kring zeg je dat niet.
Dat je dan een lezing hebt bijgewoond.
Tenzij je een goeie grap wil maken.
Een binnenkomer.
Hé jongens, moet je nou eens horen.
Ik heb een lezing bijgewoond.
Ik denk dat ze raar staan te kijken.
Eerst hun lach inhouden.
Meent hij dat nou?
En dan op hun dijen slaan.
Hij heeft weer wat!
Ze zullen elkaar aanstoten.
Misschien wat smoezen.
Maar als het lachen voorbij is.
Wanneer ze van de schrik zijn bekomen.
Misschien zullen ze er dan toch naar vragen.
Wat voor lezing dan?
Ach, het doet er niet toe.
Dat zal ik dan zeggen.
Een lezing.
En ik ben er wijzer door geworden.