Er was een bedrijfsuitje gaande.
Ik zag het.
Sommigen zaten in een bootje.
Anderen moesten er nog in.
Vroegen zich af wat ze er deden.
Hadden hier helemaal geen zin in.
Zaten liever thuis.
Desnoods bij hun schoonfamilie.
Maar dat was altijd nog beter dan dit.
Dit zogenaamde gezellige gedoe.
Dat uit de koker kwam van de Hoofd Personeelszaken.
Die ik met zijn armen zag staan zwaaien.
Tenminste, als hij dat was?
Dat moest haast wel.
Dat kon niet anders.
Dat was echt zo’n mannetje.
Hij stond de boel op te hitsen.
Kom nou!
Ah joh, kom nou joh!!
Kom nou ook in het bootje!
Maar zijn collega’s hielden de boot af.
Heel letterlijk deze keer.
Nee joh, een ander keertje misschien.
Zeiden ze eerst nog beleefd.
Ik bedoel, het was toch min of meer hun baas.
De manager.
Het was dan wel een platte organisatie.
Maar er waren verschillen.
Dus je moest op je tellen passen.
Letten op wat je zei.
En tegen wie.
Ze konden hem niet zomaar uitfoeteren.
Dat kon gevolgen hebben.
Verstrekkende wellicht?
Dus daar ging de eerste.
Die telde toch haar knopen.
En zette één been in het bootje.
Vanaf de kant klonk er gelach.
Eerst wat voorzichtig.
En daarna werd er geschaterd.
Een collega deed het bijna in haar broek.
Een ander sloeg zijn handen voor z’n gezicht.
Die kon het niet langer aanzien.
Voelde plaatsvervangende schaamte.
Maar ook hij kon z’n lach niet onderdrukken.
Toen het mannetje, de manager, daar heldhaftig stond te doen.
Met in z’n ene hand die roeispaan en met z’n andere hand een poging deed haar hand te pakken.
Van die collega, die dacht dat ze het juiste deed.
Door bij hem in het bootje te stappen
En zo op een vaste aanstelling hoopte.
Het mocht allemaal niet zo zijn.
Het ging finaal mis.
Het liep in het honderd.
Het personeelsuitje viel in het water.
Eerst de manager.
En zij daarna.
Dat had hij toch goed bedacht.
Die Hoofd Personeelszaken.
Een dag die ze nooit zullen vergeten.
En waar nog lang over zou worden doorgepraat.