Wil je alles onbeperkt kunnen lezen? Ik zeg doen!

Ook ik ging naar Parijs.
Ik zag het natuurlijk voor me.
En het leek ook zo te gaan.
Op de bonnefooi de bus genomen.
In de bus aan de praat geraakt.
Zij wist wel een kamer.
Van haar broer.
En daar een kennis van.
Maar goed, ik was allang blij.
Het zou nu gaan gebeuren.
Het moest gebeuren.
Ik zou een schrijver worden.
Groots en meeslepend leven.
Maar onderaan beginnen.
De kennis liet de kamer zien.
Eerst kwamen we in een hal.
Alles van marmer.
Plafonds met ornementen.
En van die beeltenissen.
Van Lodewijk de zoveelste.
We gingen een trap op.
Zo’n wenteltrap.
En helemaal bovenin zat het kamertje.
Een piepklein kamertje.
Je kon er je kont niet keren.
Er stond een hoogslaper.
Daaronder een bureau.
Met een kookplaatje erop.
En er was koud stromend water.
Dit was het!
Ik was Oscar Wilde.
Ik was Jacques Brel.
Ik was Vincent van Gogh.
Armoede was nou eenmaal bittere noodzaak.
Ik had het er graag voor over.
Bovendien.
Een lotus gedijt nou eenmaal goed in de modder.
Dus ik wachtte.
En ik wachtte.
Tot ik een ons woog.
Mijn geld op was.
En ik op mijn schreden moest terugkeren.
Maar ik wist nu hoe het was.
Een schrijver te zijn.
Je moet in ieder geval een grote fantasie hebben.