Ik vond er niks aan.
Bellen op straat met een oortje.
Het kwam zo uit.
Het was niet gepland.
Ik liep naar het station.
Nogal gehaast.
Ik had dingen aan mijn hoofd.
Dingen die ik moest regelen.
Eén daarvan was een vriend bellen.
Oh ja, dacht ik, laat ik dat nu gelijk even doen.
Terwijl ik liep pakte ik mijn oortje.
Zo’n oortje met een draadje nog.
Nog niet zo’n los oortje.
Dat zie ik ook steeds vaker.
Van die mensen die dan in zichzelf lijken te praten.
Maar die blijken dan een oortje in te hebben.
Alleen van opzij zie je dat niet.
Bij mij zag je in ieder geval nog een draadje zitten.
Zodat ze wisten van, hij zou wel aan het bellen zijn.
Hij zou wel iemand aan de lijn hebben.
Vast een drukbezet man.
Want zo liep ik er wel bij.
Die tas over mijn schouder.
Een kaartje kopend bij de automaat.
En in de tussentijd maar praten.
Alles in een moeite door.
Het was niet zo dat ik het niet door had.
Ik zei het zelfs tegen die vriend.
Ik zei, weet je dat ik momenteel een oortje in heb.
Een oortje met een draadje.
Maar ik vind er niks aan, zei ik.
Ik ben echt zo’n type momenteel.
Een man met een oortje.
Die luid praat.
En dingen aan het regelen is.