Ik werd laatst een vent genoemd.
Geen jongen.
Of kerel.
Zoals ze hier zeggen.
In Drenthe.
Nee, ik was een vent.
Een echte.
Ik keek in de spiegel.
En vroeg mij af of dat zo was.
Ja, ik zag wel een man staan.
Alles zat erop en eraan.
Dat wel.
Ook hoe ik keek.
Ik had wel iets weg van een vent.
Maar om nou te zeggen dat ik het was.
Ik was geen rouwdouwer.
Niet iemand waar je voor op moest passen.
Ik oogde vriendelijk.
Sympathiek.
Ik kon het goed met mijzelf vinden.
Ja, zei ik.
Daar sta je dan.
Een vent, zeggen ze.
Ik had er zelf wel wat moeite mee.
Een echte vent te zijn.
Ik doe wel mijn best hoor.
Dat wel.
Zo moest ik van de week een lamp indraaien.
Ik dacht er niet eens bij na.
Ik vroeg om een keukentrapje.
En voor ik het wist zat ie erin.
Misschien dat ik toen een vent was.
Maar toch.
Een vent.
En dan ook nog een echte.
Ik weet het niet hoor?
Ik heb zo mijn twijfels.