Hij had iets van mij weg.
Ook een bril.
En z’n kop.
Voorderest was ie wat dikker.
Vadsiger.
Ik kon zien dat ie geleefd had.
Ervan genoten.
Hij begon er ook meteen over.
Met wie hij ’t allemaal gedaan had.
Ik luisterde half.
Ik was er niet helemaal bij.
Ik zat bij haar met mijn hoofd.
Gisteren hadden we het uitgemaakt.
En we hadden nog niet eens wat.
Maar ’t kon niet.
Het kon gewoonweg niet.
Zij met haar gezin.
Haar man.
De kinderen.
Het zou alles overhoop halen.
Haar hele leven op z’n kop.
Dus we moesten verstandig zijn.
Geen contact meer.
Nooit meer.
Die gedachte bracht mij van m’n stuk.
En hij maar praten.
Die man op wie ik leek.
Over z’n successen.
Wie hij allemaal gescoord had.
Met die had ie ’t gedaan.
En met die.
Namen die mij niks zeiden.
Ik kon alleen maar haar voor mij zien.
En ze wist niet waar ze het zoeken moest.
Terwijl ik zo dichtbij was.