Ik moest ooit een heilige uitladen.
Ja, je zal wel denken.
Een heilige uitladen?
Maar het is echt gebeurd.
Ik klets niet uit mijn nek.
Misschien is het twintig jaar terug.
Langer zelfs.
Ik liep in Den Haag.
Zoals ik daar wel vaker liep.
Door het centrum.
Of door de stad.
Zo zeg je dat.
Ik liep er door de stad.
Dromerig.
In gedachten.
Kijkend naar gevels.
En de mensen.
Tot ik op mijn schouder werd geklopt.
Meneer, zei iemand.
Kunt u even een tilletje geven.
Het duurt niet lang.
Ik keek in de ogen van een gelovige.
Maar ook weer niet al te gelovig.
Hij reed in een soort pick-up.
Zo’n auto met voorin twee stoelen.
En achterin wat extra ruimte.
Handig voor een kleine zelfstandige.
Maar niet wat je verwacht bij een pastoor.
En zijn handlanger.
Een man in een monniken-outfit.
Ik dacht eerst, is dit een grap.
Waar is Ralph Inbar?
Die leefde toen nog.
Dus zo gek was die gedachte niet.
En dat werd bevestigd toen er een cameraploeg aan kwam lopen.
Of ze mij mochten filmen?
Dat mocht.
Ik begon er wel schik in te krijgen.
Veel werd er niet uitgelegd.
Gewoon even een handje, zei de pastoor.
En ze moet door die deur.
Hij wees naar de ingang van het klooster.
Midden in de stad heb je namelijk een klooster.
Voor als je eens een keer in Den Haag bent.
Dan weet je dat.
Maar goed, zij moest daar naar binnen.
En uit die pick-up stak nu een veredelde lijkenkist.
Een soort brancard met een glazen koepel en daarin een gouden kistje.
Met overblijfselen.
Van die heilige dus, zo bleek.
Een zuster uit de middeleeuwen.
Die iets goeds had gedaan.
Wat, vertelde de pastoor mij niet.
Hij noemde nog haar naam.
Iets met Maria.
Maar hoe kregen we die kist naar binnen?
Ze moest op z’n kant.
Anders paste het niet.
En in de tussentijd die camera maar draaien.
Af en toe trok ik een cool hoofd.
Je wist maar nooit.
Misschien was dit mijn ontdekking.
De pastoor was daar niet mee bezig.
Zijn handlanger ook niet.
Die stonden aan die kist te rukken.
Als ik mij niet vergis, hoorde ik zelfs die overblijfselen schuiven.
Die botjes.
Van wat ervan over was.
Veel kan het niet geweest zijn.
Maar het ging om de nagedachtenis.
De symbolische waarde natuurlijk.
Ik zag er de humor er wel van in.
Helemaal toen we haar uiteindelijk in de keuken neerzette.
Op een bijzettafeltje.
Tegenover de koelkast en een magnetron.
Het had iets bevreemdends.
De pastoor die het zweet van zijn voorhoofd veegde.
En die handlanger, toen al, die op zijn telefoon stond te kijken.
Waarschijnlijk een sms’je naar Rome aan het versturen was.
Dat ze goed was aangekomen.
En dat het er mooi opstond.