Ik ging laatst mijn oren uit laten spuiten.
En voelde toch iets van genegenheid.
Hoe ze keek.
En hoe zij mij dat bakje gaf.
Waar even later die drab in viel.
Ze was bang om mij pijn te doen.
‘Als het zeer doet moet je het zeggen.’
Ik zei niks.
Ik zat eigenlijk wel lekker.
Hoewel ik er wel wat lullig bij zat.
Niet op mijn mooist.
Met dat bakje op mijn schouder.
En mijn hoofd gekanteld.
Maar ik was blij dat ik er terecht kon.
Ze had speciaal tijd voor mij vrij gemaakt.
‘Moet ik het soms even doen?’ had ze gezegd tegen haar collega.
Aan wie ik het gevraagd had.
‘Nou, als je het niet erg vindt’ had vervolgens die collega gezegd.
Ze was er niet voor opgeleid, maar er wel voor in de wieg gelegd.
Ik kon het aan alles merken.
Ze gaf mij de volle aandacht.
Raakte mij soms even aan.
Om mij op mijn gemak te stellen.
Vroeg naar wat dingetjes.
Wat ik zoal deed.
Ondertussen spoelde ze dat bakje om en vulde ze opnieuw de spuit met het lauwe water.
‘Zo, en nu je andere oor,’ zei ze.
Wederom weer met alle begrip voor mijn situatie.
Die zij erger leek te vinden dan dat ik die vond.
Ik begon het er echt naar mijn zin te krijgen.
Zelfs dat steriele kamertje waar wij in zaten had opeens iets gezelligs.
Ik wou er nooit meer weg.
Mijn lot onderging ik met zichtbaar plezier.
Ik moest het zelfs een beetje temperen.
Dadelijk ging het opvallen.
Ik trok mijn gezicht weer in de plooi.
Riep mijzelf ongezien tot de orde.
En keek ernstig.
Nam het bakje plechtig in ontvangst en plaatste het op mijn andere schouder.
Met haar hand duwde ze nu mijn hoofd nu iets opzij.
Zoals kapsters ook kunnen.
En kappers ook trouwens.
Aandacht, daar gaat het geloof ik om in deze wereld.
Zij gaf het mij.
Het was al even geleden.
Maar ik liet niks merken.