Mijn moeder woont in een flatje.
Net zo’n flatje als ik heb.
Maar zij woont in Den Haag.
En ik in Meppel.
Haar flatje heeft een keukentje apart.
Dat heb ik niet.
Die van mij bevindt zich in de huiskamer.
Een zogenaamde open keuken.
Nou ja, het maakt mij verder niks uit.
Ik ben gelukkig hier.
En mijn moeder is gelukkig daar.
In Den Haag.
Maar vooral in dat keukentje.
Een lekker keukentje, zegt ze.
En dat is het ook.
Het is er knus.
Met dat radiootje.
Dat tafeltje.
Die krukjes.
Die foto van ons.
Mijn zussen en ik.
Een schilderijtje aan de muur.
Wat vroeger in de gang hing.
In dat andere huis.
Toen alles nog koek en ei was.
Een soort van dan.
Ik merkte niet alles.
Maar ik kreeg het wel mee.
Die spanning soms.
De huwelijkse twisten.
Die in de beste families voorkwamen.
Maar bij ons dan net iets vaker.
Voor mijn gevoel.
Er vloog weleens een pantoffel door de lucht.
Of er sneuvelde een ruit.
En was het niet bij ons.
Dan was het wel bij de buren.
Het huilende buurmeisje.
De altijd dronken overbuurman.
En ga zomaar door.
Mijn moeder stond de afwas te doen.
De kat die vroeg om kopjes.
En onderwijl keek ze naar buiten.
Kijk dan, zei ze.
Zie je die meeuwen?
Een moedermeeuw en een vadermeeuw.
Ze bouwden een nestje.
En vochten om een stukkie brood.
Zo schattig soms, zei mijn moeder.
Soms wel, zei ik.