Ik las dat iemand was overleden.
Iemand die ik niet kende.
Maar goed.
Ik keek toch effe.
Misschien kende ik hem zijdelings.
Maar dat was niet het geval.
Ik had nog nooit van hem gehoord.
Zelfs zijn foto zei mij niks.
Ik groef in mijn geheugen.
Nee, ik kon hem niet plaatsten.
Hij leek mij wel aardig.
Zo op het eerste gezicht.
Echt een mensenmens.
Voor iedereen klaarstaan.
Hij was nergens te beroerd voor.
Iemand die je midden in de nacht om hulp kon vragen.
Nooit een wanklank.
Vijanden had hij niet.
Zover ik weet natuurlijk?
Want ik zei al.
Ik kende hem niet.
Maar het leek mij wel een aardige gozer.
Afgaande op die foto van ‘m.
Die kop.
Dat olijke hoofd.
Met die pretoogjes.
Hij zal vast ook wel z’n mindere kant gehad hebben.
Een kant die ik niet kende.
Z’n gezeur.
Z’n gezanik.
Die buien van ‘m.
Hij kon vast moeilijk doen.
Misschien deed hij dingen die je niet achter hem zocht.
Het was maar een foto.
Een momentopname.
Toen hij mogelijk lekker in z’n vel zat.
Het zat eindelijk eens mee.
En nu was hij dan dood.
Hoe hij aan z’n einde was gekomen stond er niet bij.
Geen bezoek aan huis, las ik.
En liever geen bloemen.
Hij was inmiddels in kleine kring begraven.
Iemand.
Iemand die ik niet kende.