Ze zal mij best weleens in de trein hebben zien zitten.
En gedacht hebben, kijk, daar zit ie dan.
Misschien dat ze haar vriend aanstootte.
Of inmiddels haar man.
Dat ze hem een por in z’n zij gaf.
En dat ze dan tegen hem zei, dat is ‘m.
Waar ik je ooit over vertelde.
Oh hij, bedoelde je hem?
Ja, die ken ik wel.
Ik zie hem weleens lopen.
Sterker nog, hij zegt mij soms gedag.
Mijn ex zou er vanop gekeken hebben.
Dat haar man dat zei.
Oh ja, zegt hij jou gedag?
En vervolgens zou ze gezwegen hebben.
Lichtelijk geïrriteerd naar buiten hebben gekeken.
Om er even later toch weer op terug te komen.
Weet je wel wat hij mij heeft aangedaan?
Hij liet niks meer van zich horen!
Hij was opeens verdwenen!
Ik voelde haar ogen in mijn rug.
Hij zat alweer in een boekje te neuzen.
Was het voorval inmiddels vergeten.
Ik spookte misschien nog even door z’n hoofd.
Maar al vrij snel was ik verdwenen.
Ik was mij trouwens van geen kwaad bewust.
Ik kon het mij eigenlijk nauwelijks nog herinneren.
Eerlijk gezegd.
Die duw van trap, dat weet ik nog.
En dat ik buiten stond met mijn hele hebben en houwen.
Dat ben ik niet vergeten.
Maar dat ik niks meer van mij heb laten horen?
Ik kan het mij niet heugen.
En zou het zo zijn geweest.
Dan zal ze het wel verdiend hebben.
Ze zal mij best weleens in de trein hebben zien zitten.
Maar ik doe net of ik haar niet zie.
En zij doet ongetwijfeld hetzelfde.