Ik zit in dit lichaam.
Ik beseft het soms opeens.
Ben ik dit?
Ja, dit ben jij.
Iets of iemand zegt dat.
Waarschijnlijk is ik dat.
Die dat dan zegt.
Zoals laatst
Ik stond op een podium.
Mensen applaudisseerden.
Voor mij.
Ik stond er van te kijken.
Ik genoot er stiekem van.
Maar voor mij had het niet gehoeven.
Al die aandacht.
Dat gejoel.
Volgens mij meende ze het niet.
Ze namen mij in de zeik.
Ik was de keizer zonder kleren.
Ik werd te kijk gezet.
Kijk ‘m staan dan.
Hij denkt dat ie wat voorstelt.
Hij doet maar wat.
Ik vond van niet.
Als ik eerlijk was.
Ik had z’n best gedaan.
Ik was vroeg opgestaan.
Ik had de trein genomen.
Helemaal naar hier.
Ik voelde zich onzeker.
Maar ik stond er toch maar mooi.
Ik zat in dit lichaam.
En ik hield mij erbuiten.