Hoe is het met Reinier?
Dat vroeg de buurman.
Aan mij.
Alsof ik er zelf niet bij was.
Alsof we het over iemand anders hadden.
Het gaat goed, zei ik.
Om ervan af te wezen.
Ja, ik zei wel dat ik ziek was geweest.
Corona, zei ik.
Eerlijk, zei ie.
Ja eerlijk, zei ik.
En daar stopte het gesprek.
Ik kon weer verder.
Ik dacht wel na over die vraag:
Hoe is het met Reinier?
Ik had ‘m de waarheid kunnen zeggen.
Waar ik mee zat.
Of waar ik nog steeds mee zit.
Dat ik mijn vleugels uit wil slaan.
Maar dat ik tegelijkertijd ook twijfel.
Ik heb het hier toch goed.
Heb ik dat?
Iets in mij stelde gelijk een tegenvraag.
Ja, ik heb het goed ja.
Werk.
Geld.
Vrije tijd.
Wat wil een mens nog meer?
Ik wilde weg.
Eropuit.
Dingen meemaken.
Mijn leven lijkt stil te staan.
Te eindigen misschien wel.
Zo voelt ’t soms.
Maar had ik dat allemaal tegen die buurman moeten gaan lopen vertellen?
Hoe is het met Reinier?
Dat zal je aan hemzelf moeten vragen.
Nu was het ik in de derde persoon.
En met hem ging het goed.
Ik zei het om ervan af te wezen.