Iemand zat een serie te kijken.
In de trein.
Diegene z’n goed recht.
Maar hij stond een beetje hard.
Die laptop.
Of smartphone.
Ik weet niet wat het was.
Het kwam van een paar banken verder.
Maar om er nou wat van te zeggen.
Dat was ook weer zo wat.
Dan was ik weer zo’n bemoeial geweest.
Ik ken mijzelf.
Sla ik weer een verkeerde toon aan en zo.
Dat moesten we niet hebben.
Ik zat net lekker.
Dus ik deed of ik het niet hoorde.
Ieder zijn ding.
Na verloop van tijd begon het mij toch irriteren.
Ik kan dat niet ontkennen.
Ik kon mij er slecht door concentreren.
En ik deed niet eens wat.
Ik was nergens mee bezig.
Ja, uit het raam aan het kijken.
Maar ben je dan ergens mee bezig?
Dat vroeg ik mijzelf dus ook af.
Ik kon op een gegeven moment aan niks anders meer denken.
Ik hoorde alleen nog maar die serie.
Iets Amerikaans was het.
Iets om te lachen.
Leuk als je er van houdt.
Maar als je er niks mee hebt.
Erg irritant.
Een stoorzender.
Soort van ruis in je even daarvoor nog zo rustige leven.
Waarvan je dacht dat je het eindelijk onder controle had.
Lekker naar je werk met de trein.
Het ging niet om de bestemming.
Maar om de reis.
Dat was waar je in geloofde.
Wat je geleerd had door de jaren heen.
Afijn, misschien leuk voor onder een boom.
Die gedachte.
Maar had Confucius weleens de trein genomen?