Ik liep in de rij.
Niet omdat het moest.
Maar omdat mij dat leuk leek.
In de rij lopen.
Ik was in Den Haag.
En als je ergens goed in de rij kan lopen.
Dan is het daar.
Wanneer ambtenaren er naar hun werk gaan.
Je hoeft alleen maar aan te sluiten.
Of in te stromen.
En dan doen alsof.
Alsof je ook naar je werk gaat.
Dus ik deed dat.
Ik stapte de trein uit.
En paste mij aan.
Ik keek wat stemmig.
Trok een gezicht.
Ik had niet echt zin.
Het is omdat het moest.
Maar anders …
Het ging mij goed af, moet ik zeggen.
Ik zat goed in mijn rol.
Ik voelde zelfs aandrang.
Had ik nou thuis maar gegaan.
Maar toen moest ik nog niet.
Ik zag het de meesten denken.
Ik zag ’t ze voelen.
Sommigen versnelden de pas.
Voor de vorm deed ik dat ook.
Pardon, mag ik er even langs.
Er werd zomaar ruimte voor mij gemaakt.
Blijkbaar kwam ik nogal geloofwaardig over.
Ze dachten vast dat ik er ook een was.
Een ambtenaar uit schaal zoveel.
Met hoge nood.
En een inkomensplafond.
Waar hij ’s nachts naar had liggen staren.