Ze zei dat m’n jas niet stond.
Ze zei het terloops.
Ze stipte het even aan.
Zal ze erbij na hebben gedacht?
Toen ze het zei.
Dat het mij misschien iets zal doen.
Dat het mij zal raken.
We hebben een geschiedenis.
Die ver teruggaat.
We hebben een verleden.
Ik die zoekende was.
Zij die mij vond.
De volgende dag droeg ze mijn overhemd.
En verder niks.
Zeven jaren volgden.
De beroemde zeven jaren.
We probeerden het.
Maar tevergeefs.
Op de valreep nam ik een beslissing.
Ik moest weg.
En zij bleef.
Het kwam ter sprake.
Laatst.
Ik zag haar.
En zij zag mij.
Zand erover, zei ze.
Meer zei ze niet.
Ja, dat mijn jas niet stond.
En we hadden het nergens meer over.
Niet over dat ze mij betrapte.
Niet over dat ik nooit een rooie cent had.
Ze vergaf mij alles.
De hele waslijst.
Tja, zei ik.
Na enige tijd gezwegen te hebben.
Je zal maar van iemand houden.
Ja, zei ze.
Maar die jas.
Die jas kan echt niet!