Ik vind het verbazingwekkend.
Hoe ze dat dan doet.
Zo’n knoop in d’r haar.
Het is een slag, zal ze waarschijnlijk zeggen.
Wanneer ik het haar zal vragen.
Ik vraag het natuurlijk niet.
Dan verbreek ik het stilzwijgen.
Nu doet ze het puur natuur.
Zonder erbij na te denken.
Ze kijkt in de spiegel.
Of ze kijkt zomaar de kamer in.
En meestal zegt ze dan niet veel.
Een enkele keer roept ze weleens wat.
Wat ik dan niet versta.
Ze herhaalt het zonder te mokken.
Nogmaals zeg ik hè.
Wat zei je?
Weet jij hoe laat die trein gaat, zegt ze dan bijvoorbeeld.
Of ze vraagt of ik nog een koffie in wil schenken.
Ze vindt mijn koffie namelijk heerlijk.
Dat is ie ook.
Maar zij zegt het keer op keer.
Het streelt mijn ego, merk ik.
Kan ik toch nog wat.
Ze zegt wel meer dingen om mij te plezieren.
Het maakt mij zeker.
Of zekerder.
Ik heb geen glazen bol natuurlijk.
Niemand heeft het voor het zeggen.
Maar als ik haar zo zie staan.
Wanneer ze voor de spiegel staat.
Of zomaar die kamer inkijkt.
Dingen zegt die er ogenschijnlijk niet toe doen.
Dan ga ik niet vragen hoe ze dat dan doet.
Zo’n knoop in d’r haar.
Ik vind het verbazingwekkend.
Kan ik toch nog wat.