Hij prijkt boven de stad uit.
Als het ware.
Molen de Vlijt.
Mooie naam ook.
Vlijt.
Ook al zit er wel iets dwingerigs in.
Zo van, hup!
Aan de bak.
Vooruit met de geit.
Dat ervoer ik wel ja.
Toen ik hier net woonde.
Het was leuk dat ik er was.
Ik was welkom.
Maar niet gaan zitten sikkeneuren.
Kom op!
Je schouders eronder.
Ze grepen me bij mijn lurven.
Spreekwoordelijk dan.
De hogere macht.
Nou ja.
Zo hoog was ie niet.
Die ambtenaar.
Die mij aan een baan moest helpen.
Hij deed ook maar zijn werk.
Hij had ook liever thuis gezeten.
Lekker achteroverleunend.
Met een shaggie op z’n lip.
De beroepswerkeloze.
Want zo zag hij mij.
Iemand die de kantjes ervan af liep.
Nou deed ik dat weleens.
Letterlijk.
Met een schoffel in mijn hand.
Perkjes aanharken.
Participeren.
Anders zwaaide er wat!
Het moest van de hoge heren.
Houd ze eronder!
Het werd er niet leuker op.
Wantrouwend werd ik aangekeken.
Vanzelfsprekend kijk je dan boos terug.
Ik kon hem wel schieten.
Dus Molen de Vlijt.
Een prachtig plaatje.
Zeker weten!
Een ansichtkaart.
Ik doe ‘m binnenkort op de post.
Naar Den Haag.
Dat ze zich geen zorgen meer hoeven te maken.
Het is helemaal goed gekomen.
Met de vriendelijke groeten uit Meppel.