Wat weet ik van haar?
Niks eigenlijk.
Ja, ze is knap.
Sprookjesachtig mooi.
En volgende week gaan we uit.
Of die week daarop.
De datum ligt nog niet vast.
Die moeten we nog plannen.
Maar dat we gaan is zeker.
Dat zei ze.
Ze wilde cultuur snuiven.
En zocht een maatje.
Dus het wordt een museum.
Of ’t filmhuis.
En daarna uit eten wellicht.
Ik had het er met een vriend over.
Dat ik weer ‘ns een date had.
Ik zei niet al teveel.
Ik zal wel zien, zei ik.
Om de lat niet te hoog te leggen.
Geen verwachtingen te scheppen.
Je weet immers maar nooit.
Zij is ook niet van gisteren.
En ik ook niet.
We gaan gewoon eens kijken.
Spreken dan af op het station waarschijnlijk.
Net als de vorige keer.
Toen hadden we ook afgesproken.
Ik weet niet wat er toen was.
Het contact verwaterde.
Zij had dingen.
Ik ook.
Nu kan ze, zei ze
Ze had zelfs zin.
Maar ik reken nergens op.
Dat doet zij namelijk ook niet.
Denk ik dan.
Ik ben mij wel aan het voorbereiden.
Moet ik eerlijkheidshalve toegeven.
Ik lees me in.
Over Iran.
Over Perzië.
Over Duizend-en-een-nacht.
Wat wij hier kennen als een sprookje.
En daar gezien wordt als literatuur.
Een raamvertelling in proza.
Met een erotisch tintje.
Want daar komt zij vandaan.
Daar is zij uit de kluiten gewassen.
Of moet ik zeggen in olie gedrenkt?
Ja, ze is knap.
Sprookjesachtig mooi.
En volgende week gaan we uit.
Of die week daarop.