De serveerster had spataderen.
Het viel mij op.
Terloops.
Toen ik met een vriendin aan een tafeltje zat.
We haalden ouwe koeien uit de sloot.
En zij moest lachen.
Ik was er wel maar ik was er niet.
Ik dacht aan haar.
Een vrouw die ik steeds vaker zie.
Die door mijn hoofd spookt.
Die mij van mijn stuk brengt.
Waardoor ik mij slecht kan concentreren.
Ik bracht het ter berde.
Omdat die vriendin erover begon.
Het zat mij hoog.
Ik luisterde.
Keek naar foto’s van haar vriend.
En dat ze drie uur lang met hem gezoend had.
Ze is nogal open.
En ik ben dat dan ook.
Dus ik begon over haar.
Die vrouw.
Dat ze een man heeft.
Waar ik het nooit van ga winnen.
Met zulke armen.
Ik beeldde het uit.
Ondertussen zat ik met het papieren servet te hannesen.
Wat steeds van mijn benen gleed.
Keek ik door het raam naar buiten.
Dacht ik hoe het zou zijn.
En of het wederzijds was?
De serveerster maakte op verzoek van die vriendin een foto.
Ik vroeg mij af of het ooit zover zou komen.
En voelde mij bij voorbaat al schuldig.