Ik praat in mijzelf.
Sinds kort.
Ik sla kreten uit.
Oerklanken.
Het komt uit mijn binnenste.
Soms onverwacht.
Dan roep ik ineens iets.
Ik schrik er zelf van.
Of schrikken.
Ik merk het op.
Dan denk ik hé.
Krijg nou wat!
Wat moet dat!
Maar ik zeg niks terug.
Ik laat ‘m maar.
Die ik.
Niemand heeft er verder last van.
Ik zelf ook niet.
Ik kan het ook niet helpen.
Het is er.
Maar hoe ontstaat zoiets dan hè?
Zou je zeggen.
Het begint vaak met een gedachte.
Of een beeld, wat ik voor ogen zie.
Iets waar ik mij voor geneer.
Waar je niet mee te koop loopt.
Iemand feliciteren op een begrafenis bijvoorbeeld.
Een verspreking.
Ja, kan gebeuren.
Overkomt de beste.
Maar het blijft je bij.
Of een verkeerde kamer binnenlopen.
Dingen zien die je niet had mogen zien.
Ik zal er verder niet over uitweiden.
Maar ik kon wel door de grond zakken.
Toch maak ik er ook af en toe gebruik van.
Van die ik.
Hij heeft namelijk ook leuke kanten.
Dan lig ik in een deuk.
Sta ik ergens op een toilet.
Kijk ik in de spiegel.
En trek ik een gekke bek.
Een lange neus.
Naar mijzelf.
En naar de wereld.
Gelukkig maar, denk ik dan.
We gaan de goede kant op.