Op mijn werk hangt een spiegel.
Een ouwe.
Een hele ouwe.
Vier honderd jaar oud.
Fascinerend, vond ik.
Ik zei het tegen een collega.
Fascinerend toch!
Vier honderd jaar oud!
Mijn collega keek.
Ja, zei ze.
Vier honderd jaar oud.
En verder zei ze niet zoveel.
Ze lachte een beetje.
Om mij, denk ik.
Mijn enthousiasme.
Ik stond dan ook te stuiteren.
Of een soort van.
Hoe ik kan zijn.
Wanneer ik verrukt ben.
Want dat was ik.
Verrukt.
Ik weet niet of het woord de lading dekt.
Maar ik was opgetogen.
Buiten zinnen op een positieve manier.
In extase gewoon.
Een wauw gevoel.
Dat die spiegel vier honderd jaar oud was.
En dat ik daar inkeek.
Of wij, bedoel ik.
Mijn collega keek ook.
Maar ze zag het niet.
Zij zag slechts een spiegel.
Een ouwe lijst.
En dat ie scheef hing waarschijnlijk.
Maar ik zag een spiegel.
Vier honderd jaar oud!
Ongelofelijk!
Wat moet die veel gezien hebben!