Ik zoek een thermoskan.
Een beetje een goeie.
Niet zo een die ik nu heb.
Daar doe je koffie in.
En vijf minuten later is de koffie koud.
Dus ik ben al wezen kijken.
Ik heb al wat op het oog.
Die van de Lidl.
Die lijkt mij dan wel wat.
Maar die was uitverkocht.
Heb je dat weer.
En die leek mij nou juist zo geschikt.
Gewoon een handige was dat.
En hij kwam goed uit de consumententest.
Kijk, het hoeft verder niet zo’n bijzondere te wezen.
Als ie het maar doet.
Ik heb ‘m dan met name nodig voor in de trein.
Of voor buiten in de natuur.
Wanneer ik wandel of een stukkie ga fietsen.
En dat ik dan ergens ben waar niks is.
Alleen een vergezicht.
En een paar bomen.
En dat ik dan daar op een bankje zit.
Of op een boomstronk.
En dat ik dan dorst heb.
Of dat nog niet eens.
Maar meer gewoon de setting.
Zo van, ik heb het voor elkaar.
Ik hoef niks.
Ik heb een pakje brood bij me.
Een appel.
En een handje noten.
En dan natuurlijk die thermoskan.
Die ik op het oog heb.
Maar die dus niet meer te krijgen is.
Ze hadden ‘m niet meer.
Ik heb er nog naar gevraagd.
Zo’n groene was het.
Camouflageachtig.
Zodat je ‘m niet ziet maar dat ie er dan wel is.
De jongen van die Lidl zag hem ook voor zich.
Die thermoskan.
Hij leefde bijna mee.
Maar nee, hij kon mij niet helpen.
Ik moest wachten tot er weer een actie was.
En wanneer is ie dan, die actie, vroeg ik.
Niet lang meer, zei hij.
Waarschijnlijk wanneer het lente is.
Dan begint het seizoen.
En heb ik ze weer.
Toen ik even later buiten stond.
Enigszins beteuterd.
Moest ik eraan denken wat hij had gezegd.
En ook hoe hij het zei.
Het heeft verder niks met die thermoskan te maken.
Of misschien een beetje.
Maar hij had het over ‘ik.’
Die supermarktmedewerker.
Alsof die zaak van hem was.
Dan heb ‘ik’ ze weer.
Ik was er bijna jaloers op.
Die vastberadenheid.
Hij, die wist wat hij wou.
En ik, die zoekende was.
Naar een thermoskan, bij de Lidl.