Ik had het over drinken.
Dat ik het mis.
Soms.
Lekker laveloos worden.
Nergens aan hoeven denken.
Dat eigenlijk wel moeten.
Maar het niet doen.
’s Middags de kroeg al in.
Het liefst rond een uur of drie.
En dan beginnen met een kopje koffie.
Voor de vorm.
Natuurlijk weet je beter.
Je hunkert naar dat glas bier.
En die borrel ernaast.
Maar goed, nog even niet.
De kroeg is nog leeg.
Dus nog even geduld.
Je mag zo.
En daar heb je hem.
Een vage kennis.
Je weet niet eens z’n naam.
Maar hij heeft ook dorst.
En laat dat nou net goed uitkomen.
Je eerste biertje.
Borrel erbij?
Ach, waarom niet.
Je proost.
Dan nog wel.
Bij de tweede ben je dat al vergeten.
Doe hier nog wat, zeg je dan.
Zonder na te denken.
En daar heb je de anderen.
Ze komen net van hun werk.
Of ze zijn net wakker.
Dat is altijd een raadsel.
Geef hem wat te drinken, zegt er dan een.
En ze bedoelen jou.
Je kijkt naar je glas.
Het zit nog halfvol.
Maar je strijkt over je hart.
En denkt, ach het kan wel.
Zo raak je in de olie.
Ik hoef dat verder niet uit te leggen.
Maar dan is het zes uur.
Of laat het halfzeven zijn.
En je krijgt trek.
Zonde, denk je dan.
Eten is altijd een belemmering.
Ben je net lekker op weg.
Krijg je dat.
Sommigen rekenen af.
Die zijn verstandig.
Die nemen hun verantwoording.
En gaan naar huis.
Anders zwaait er wat.
Ik zie ze afdruipen.
Nou, doe er nog maar een, zeg ik.
Of ik zeg het niet.
Ik wenk.
De barman weet genoeg.
Hij verstaat zijn vak.
Oh ja, eten.
Ik moest nog eten.
Verderop zit een patatzaak.
Snel werk ik iets weg.
Geen idee wat.
Het is vulling.
Geen moeilijke vragen stellen nu.
En ik ben weer terug.
In het etablissement.
Inmiddels staat er een meisje.
De barman is vertrokken.
Hij heeft ook een leven.
Hij wel.
En ik?
Nou, doe nog maar een biertje.
Ik praat wat.
Zij het bescheiden.
Ik mijmer meer.
Het meisje luistert niet.
Ze heeft wel wat anders aan haar hoofd.
Ik gis ernaar.
Maar ik stel geen vragen.
Ik wacht op wat komen gaat.
Het eerste half uur gebeurt er nog niet veel.
Behalve dan dat het schemert.
Ik geniet.
Ik zweer erbij.
Juist op dat moment komen zij binnen.
Een stel wat ik goed ken.
Ze hebben er zin in.
Ik vraag wat ze willen drinken.
Het is vragen naar de bekende weg.
Antwoord geven doen ze dan ook niet.
Of ik even mee de tuin in ga?
De tuin achter het café.
Een sigaretje roken.
Of wat anders.
Ik vraag nergens naar.
Ik volg gedwee.
Zij vraagt of ik straks nog even meega.
Een feestje ergens.
Die en die komen ook.
Ik kan niet weigeren.
Zeker niet als zij het vraagt.
We gaan weer naar binnen.
Aan de bar zitten onbekenden.
Ongevraagd stel ik mij voor.
Zij zijn ervan gediend.
We duiken meteen de diepte in.
Over Hemingway.
Dat ik zijn boeken drink.
Ze moeten lachen.
Ik kijk op de klok.
Het is tijd.
Tijd voor een feestje.