Af en toe benauwt het mij.
Bouwmarkten.
Als ik het logo alleen al zie.
Maak niet uit welke.
Ik haat ze allemaal.
Of haten.
Ik kan er gewoon niet zo goed tegen.
Dan gebeurt er iets met me.
Iets wat ik niet wil.
Zo zag ik een vrachtwagen.
Een vrachtwagen van een bouwmarkt.
En ze waren wat aan het uitladen.
Ik weet niet eens meer wat.
Dat heb ik verdrongen.
Ik zag palletwagens.
Mannen met handschoenen.
Er werd grof geweld gebruikt.
Ik zag ze stoer kijken.
Niets ontziend.
Ik zag ook een jongen.
Een beetje zoals ik was.
Die stond daar maar.
Nou deed ie wel mee.
Dat deed ik ook.
Ik sjouwde ook als het moest.
Zakken cement.
Tuintegels.
Ik was bepaald niet lui.
Ik anticipeerde.
Zag wat er moest gebeuren.
Maar boeien.
Nee.
Het boeide mij voor geen meter.
Ik was blij als ik weer thuis was.
Dat het erop zat.
Dat ik weer kon gaan en staan waar ik wilde.
Dat ik niet zo’n chef had.
Die zei wat wel en wat niet moest.
Zo’n gedreven mannetje.
Ik word er nog onzeker van.
Die dan met een centimeter in z’n hand liep.
En alles wist.
Ik wist namelijk niks.
Dat werd er dan ook vaak ingewreven.
Of dan zeiden ze het juist niet.
Maar dan voelde ik het wel.
Dat was misschien wel nog erger.
En dan was het weer maandag.
En dan moest je weer.
De kantine.
De koffieautomaat.
Dat kliekje gasten.
En jij alleen aan die tafel.
Er niet bijhorend.
Iets doen waar je niet voor in de wieg was gelegd.
Maar goed, jij wilde toch niet naar school?
Dat klopt.
Ik wilde kijken en de rest erbij bedenken.
Zoals die jongen.
Die daar stond te dagdromen.
Met zijn handen in z’n zakken.
Hij had nog een lange weg te gaan.