Ze trok een gezicht.
Alsof ze in een citroen had gebeten.
Haar ogen knepen samen.
Haar mondhoek trok omlaag.
En waar ging het nou helemaal over?
Over iets wat was voorgevallen.
Een kleinigheid.
Waar maakten we ons druk om.
Over niks.
Een peulenschil.
Hoewel.
Het zat mij toch nog niet helemaal lekker.
Ik had de neiging erop terug te komen.
Joh, nog even over dat voorvalletje.
Van zonet.
Waarom zei je dat nou?
Ik speelde met de gedachte.
Ik moest en zal het ter sprake brengen.
Ik liet toch zomaar niet over mij heen lopen.
Wat zullen we nou krijgen!
Het kropte zich op.
Het voorvalletje werd een voorval.
Ik werd een bom die op barsten stond.
Ik was gekrenkt tot op het bot.
En zij had geen idee.
Mijn collega.
Zij liep rustig door de kantine.
Ze zocht naar een theelepeltje of zo.
Of zou het haar ook niet lekker hebben gezeten?
Zat ze er ook mee in haar maag.
Dat kleine conflictje.
Dat meningsverschilletje.
Iets wat ogenschijnlijk niet ter zake deed.
Maar wat een vonkje in een kruitvat kon zijn.
Met verstrekkende gevolgen.
Het leven is soms een groot misverstand.
Een legpuzzel waar een paar stukjes van ontbreken.
En aan ons de schone taak om die te vinden.