Ik wacht graag.
Van wachten gaat een zekere rust uit.
Gisteren bijvoorbeeld.
Ik miste de trein.
Ik kon wel juichen.
Dat deed ik overigens bescheiden.
Niemand zag het.
Maar in mijzelf ervoer ik een soort van opluchting.
Een adempauze.
Ik liep naar het eind van het perron.
Naar niemandsland zeg maar.
Wierp de rugtas van mijn schouders.
En voelde mij bevrijd.
Waarvan is moeilijk te duiden.
Ik stond er plompverloren.
In extra gecreëerde tijd.
Wellicht van hogerhand opgelegd.
Maar vragen stelde ik niet.
Ik had er zomaar twintig minuten bijgekregen.
Gratis en voor niks.
Waar ik mee kon doen wat ik wilde.
Eerst is het even wennen natuurlijk.
Goedbeschouwd staat je leven op z’n kop.
Je jachtige leven wordt plotseling onderbroken.
Maar wanneer je dat aanvaardt, is het een zegen.
Nou zei ik al, ik wacht graag.
Je zou kunnen zeggen dat ik geoefend ben.
Ik wacht namelijk al een tijdje.
Soms weet ik niet eens waarop.
Toch voelde het weer aangenaam in niemandsland.
Het eind van het perron.
Waar de wind vrij spel had.
En ik nog uren had kunnen staan wachten.