Zo’n dag vliegt voorbij.
En wat heb ik nou helemaal gedaan?
Ja, ik ben opgestaan.
Vervolgens heb ik koffiegezet.
Dat weet ik ook nog.
En toen?
Geen idee.
Ik geloof dat ik tv heb zitten kijken?
Of iets op de computer.
Nou, en voor ik het wist was het al twaalf uur.
Weer maar een bakkie, dacht ik.
En dan kijk je effe naar buiten.
Zag ik die kennis nog.
Ik zwaaide wel maar hij zag me niet.
Zelfs niet toen ik op het raam tikte.
Zo doof als een kwartel, die gozer.
Een boterhammetje dan.
Ja, laat ik een boterhammetje nemen.
Dus ik kijk in de koelkast.
De eieren op.
Ik kijk in het keukenkastje.
Die pot pindakaas leeg.
Wat een dag!
Gelukkig had ik nog een blikje tonijn.
Daar kon ik wel wat mee.
Afijn, toen had ik dat achter de kiezen.
En dacht ik, ja, ik moet toch wat.
Ik naar de slaapkamer.
Daar lag die berg was nog.
Nou, die ligt er morgen ook nog wel.
Dat is altijd zo leuk aan een mens.
Dat ie voor zichzelf verzachtende omstandigheden kan creëren.
Dingen die krom zijn weet ie feilloos recht te praten.
Ik ben er in ieder geval een ster in.
Dus ik trek die slaapkamerdeur achter mij dicht.
Zo, daar zie je niks meer van.
Maar goed, toen zag ik al dat het vijf uur was.
Moest ik nog haasten ook.
Ik naar supermarkt.
Tjonge jonge zeg, zei ik.
Tegen de caissière.
Waar ik mijn beklag bij deed.
Wat vliegt de tijd.
Ze keek mij wat meewarig aan.
En zei, alsof ze mij kon doorgronden.
Als je effe niet oplet wel ja.