Ze vond ze suf.
Ja, dat waren ze ook wel.
Mijn schoenen.
Maar ik had gewikt en gewogen.
De hele middag door de stad gelopen.
En ik kon maar niet slagen.
En toen zag ik ze staan.
Die schoenen.
Inderdaad, schoenen.
Niks meer en niks minder.
Dingen waar je mee kan lopen.
Waar je je voeten in stopt.
En waar je je dan mee verplaatst.
Er was niks modieus aan.
Ze waren van linnen.
Dat gaf een enigszins modern gevoel.
Bij mij dan.
Dat haalde mij over.
Nou, ze kunnen wel, dacht ik.
Het is maar voor erbij.
Voor af en toe ‘ns.
Ik hoef er geen modeshow mee te lopen.
Dus ik ermee naar de kassa.
De caissière bekeek ze nauwelijks.
Ze stopte ze in een zakje en dat was het.
Geen glimlach, niks.
Ik voelde enige twijfel.
Had ik er verstandig aan gedaan?
Ik had ze toch echt nodig.
Die andere die konden echt niet meer.
En naar de schoenmaker ermee, dat was ook geen optie.
Die had mij uitgelachen.
Bovendien, ik had ze al weggegooid.
Ik liep nou op goedbeschouwd niks.
Slippers van € 2,50
Ook van die weggooiers.
Dus ik moest wel.
Ik had echt nieuwe nodig.
Mijn laatste geld spendeerde ik eraan.
Hoe dan ook.
Het was een weloverwogen aankoop.
Ik ervoer zelfs enige trots.
Toch wel.
En in die hoedanigheid kwam ik dan ook thuis.
Opgetogen.
En uitgelaten.
Mijn vriendin vroeg of er soms wat was?
Ik heb nieuwe schoenen, zei ik.
Maar ze vond ze niks.
Ze vond ze maar suf, zei ze.
Ze had gelijk.
Dat waren ze ook wel.