Ik heb een wereldbol gekocht.
Zo eentje met een lichtje erin.
Ik zag ‘m staan.
En dacht, die moet ik.
Die wil ik hebben.
Dus ik vragen.
Een beetje zoals mijn vader dingen vroeg.
Of soms misschien nog vraagt?
Wat moet ie kosten.
Wat moet ie kosten joh.
De meneer ging kijken.
En riep iets naar achter.
Naar mensen in een magazijn.
De prijs staat erop meneer!
Ik kijken.
Ja, inderdaad.
De prijs stond erop.
Maar doet ie het?
Doet dat ding het dan.
Dat ik straks thuis kom en dat ie het niet doet.
Dat zal je altijd zien.
Dat heb ik dan weer.
Dus dat wilde ik voor wezen.
Nee, hij deed het wel.
Maar het lampje was stuk.
Oh ja, is het lampje stuk?
Maar de bol doet het dus wel?
Ja, de bol deed het.
Heb je geen ander lampje dan.
Je hebt toch nog wel ergens zo’n lampje liggen.
Wat voor lampje gaat erin dan, vroeg ik.
Een vrouw ging zich ermee bemoeien.
De man deinsde wat terug.
En ik deed ook een stap naar achter.
Wat is het probleem, zei ze.
Nou, zei ik.
Ik wil die bol wel.
Die wereldbol.
Maar ik wil het wel even zeker weten.
Dat ik straks thuis kom en dat ie het niet doet.
Ze haalde de bol uit elkaar.
Ik vond het nogal gewaagd.
Zo eenvoudig was dat niet.
Dadelijk breekt ie.
Zoiets zal mij dan gebeuren.
Dus dat had ik heel handig uitbesteed.
Ze hield het lampje in de lucht.
Kijk, ziet u.
Helemaal zwart.
Ja, inderdaad, helemaal zwart.
Maar om het nog even zeker te weten, zei ik.
Die bol doet het dus wel?
Ja, zei die vrouw.
Die wereldbol die doet het.
En anders laat ik ‘m nog even testen morgen.
Morgen is er namelijk een jongen die er verstand van heeft.
En dan belt hij u terug.
Zeker weten, vroeg ik.
Ja, zeker weten, zei ze.
De volgende dag werd ik gebeld.
Ene Marco.
Ja, hoi met Marco.
Ik heb die bol getest.
En hij doet het.
Alleen het lampje is stuk.
Ja klopt, zei ik.
Dat weet ik.
Maar heb je geen ander lampje dan.
Nee, dat had hij niet.
Ik kon hem in ieder geval op komen halen.
Die wereldbol.
Waarvan het lampje stuk was.
Maar die het wel deed gelukkig.
Die bol.
Die schitterende wereldbol.