Ik zag haar staan.
Voor het casino.
Niet het echte casino.
Maar het casino voor de kleine man.
Met de smalle beurs.
Die je tegenwoordig in elke stad vindt.
Waar Jan met de pet z’n weekgeld kan komen brengen.
Ik weet niet of ze er werkte.
Of dat ze zelf aan het gokken was.
Ik dacht het niet.
Ze leek mij niet zo’n type.
Eerder iemand die haar hand op de knip hield.
Ze keek wel linker uit.
Haar niet gezien.
Alleen die vriend van d’r.
Haar nieuwe vriend.
Die waagde weleens een gokje.
Het kon geen kwaad zei ie.
Die paar knaken in de week.
Wat kon hem ‘t schelen.
Die kon hij wel missen.
Dus zij mee.
Voor deze ene keer dan.
Had ze gezegd.
Maar het moest geen gewoonte worden.
Ik zag de discussie voor me.
Het gesprek wat er vermoedelijk aan vooraf was gegaan.
Hij had haar zover gekregen.
Zij ging ook eens mee.
Ze had over haar hart gestreken.
Ik kon haar frustratie voelen.
Hetgeen wat ze al wist.
Daar ging z’n geld.
Ze beet op haar tanden.
Hield haar woede in.
Zenuwachtig zag ik haar trekjes van een sigaret nemen.
Ze stond met de rug naar mij toe.
Haar hoofd naar de muur gericht.
Zodat niemand haar zou zien.
Dacht ze.
De vrije markt en haar wrange vruchten.
Ze kon het op haar vingers natellen.