Ze zei all right.
En was niet van hier.
Of sinds kort pas.
Ze vroeg de weg.
Waar het station was.
Die kant, zei ik.
De straat uit.
En dan naar links.
Iets van trots overviel me.
Dat ik de weg wist.
Inmiddels.
In deze stad.
Of stadje.
We stonden op een kruising.
Zij met haar fiets in haar hand.
En ik met een boodschappentas van Albert Heijn.
Een tafereel.
Een beeld.
Zonder dat het opviel.
Iets alledaags.
Zij vroeg de weg.
En ik gaf antwoord.
Niks bijzonders.
We gingen op in het geheel.
Op de hoek die huizen.
Die gewezen fabriek verderop.
En die bruggen.
Of bruggetjes.
Heel schilderachtig.
Met de sneeuw die grotendeels gesmolten was.
Mijn hart die wat ruimte bood.
En een vleugje heimwee.