Ik kan er niet naar kijken.
Niet te lang.
Ik zag dat je het niet naar je zin had.
Nergens lachte je.
Op sommige foto’s keek je zelfs ronduit triest.
Miste je mij?
Of haalde ik dat in mijn hoofd?
Ik wil weleens een hoge dunk van mijzelf hebben.
Een enkele keer.
Niet vaak.
Maar als ik ‘m dan heb.
Dan zit ik er niet vaak naast.
Ik zag je staan.
Notabene naast je beste vriendin.
En je beet op je tong.
Je wilde iets zeggen.
Maar je hield je in.
Wilde je soms naar huis?
Het leek er wel op.
Alle grappen kende je al.
Je hoorde ze voor de zoveelste keer.
En je keek naar de camera.
Die blik.
Ik herkende ‘m uit duizenden.
Waar zit je nou?
Je bent er weer eens niet.
Oude tijden herleefden.
Ik die er nooit was.
Niet op momenten dat ik er had moeten zijn.
Dat ik in de kroeg zat.
Tussen aan-lager-wal-geraakten.
Metgezellen in mijn ogen.
We wisten niet waar we het zoeken moesten.
En grepen naar de fles.
En jij maar wachten.
Tot je een ons woog.
Je was nog geen spat veranderd.