Het huis stond leeg.
Zou ze dood wezen?
Raar dat ik dat dacht.
Maar ik dacht het.
Normaal gesproken zat ze altijd op de bank.
Te appen.
Of ik zag haar aan een blikje Red Bull lurken.
Nu lag er alleen nog laminaat.
Ze is vast verhuisd, dacht ik.
Of verkast.
Dat is een beter woord.
Met de noorderzon vertrokken.
Halsoverkop de benen genomen.
Niet eens de huur opgezegd.
Zomaar verdwenen.
De verkeerde tegengekomen.
Verliefd geworden.
En weg was ze.
Ik zag opeens die gozer voor me.
Een uitgenaste.
Hij die wel wist hoe je een meisje moest inpalmen.
Hij had ‘r het hof gemaakt.
Zand in haar ogen gestrooid.
En in no time was ze voor de bijl gegaan.
Het mollige meisje.
Wat ik dag in dag uit op die bank had zien zitten.
In dat huis onder het viaduct.
Dat huis met die bleke gordijnen.
Een lege pizzadoos was alles wat er nog restte.
Het spoor leidde tot niets.