Eerst moest ik.
Daarna kwam hij.
Een jongleur.
Hij gooide met ballen.
Daarna met kegels.
En toen met messen.
Iedereen hield zijn adem in.
Het had iets oubolligs.
Straks gaat het mis.
Dat denk je dan.
Dat was natuurlijk ook de bedoeling.
Dat je dat dacht.
Maar het ging goed.
Op het nippertje.
Het scheelde niet veel.
Een haar.
Hij kwam op.
Die jongen.
Oh nee, dacht ik!
Dit is er een.
Een blower.
Die zat gisteravond nog in de coffeeshop.
Die was apestoned.
Maar goed.
Dat was gisteren.
Nu was hij bij de pinken.
Daar hoopten we dan maar op.
Ik zeg we.
Alleen ik bedoel ik.
Ik dacht dat het er een was namelijk.
Een frequente coffeeshopbezoeker.
Die iets in z’n hoofd had gehaald.
Dat kan ik wel, dacht ie.
En hij kon ‘t.
En of ie het kon.
Ik moest dat toegeven.
Het licht ging uit.
Een spot ging aan.
Tromgeroffel volgde.
Ik zat op het puntje van mijn stoel.
Hij hield alle ballen hoog.
Gooide met kegels alsof het niets was.
De messen vlogen om mijn oren.
Vertrouwen.
Daar ging het om.
En oefening baarde kunst.
Ik kon er nog een puntje aan zuigen.