Elk jaar dringt de vraag zich op.
Neem ik een boom?
Ook dit jaar weer.
Het knaagt aan me.
Wat als ik geen boom neem.
Komt ze dan niet?
Net of haar dat uit maakt.
Of ik nou wel of geen boom heb.
Het zal er niet toe doen.
Het gaat erom dat ik er ben.
Die boom dat zal haar een worst wezen.
Maar toch, een boom.
Het zou best weleens leuk zijn.
Een boom in huis.
Ik denk dat ze ervan staat te kijken.
Heb jij een boom?
Jij hebt toch normaalgesproken nooit een boom?
Nee, zeg ik dan.
Ik doe niet aan bomen.
Maar het leek mij voor de verandering wel ‘ns een keertje leuk.
Een boom.
En vervolgens slaat ze dan haar hand voor haar mond.
En proest ze.
Jij een boom?
Nou kent ze me.
Ze is wel vaker door mij verrast.
Ik stuurde haar ooit 150 kerstkaarten.
Of ik gaf haar slechts een piek.
Hier, een piek voor op je boom!
Ook dan lag ze weer dubbel.
Ja, lachen konden we.
Een boom.
Hij heeft gewoon een kerstboom?
Ze appte meteen haar vriendinnen.