Ik werd omhelsd.
In mijn wereld werd niet omhelsd.
Dus het was even wennen.
Ik omhelsde maar terug.
Wat moest ik anders.
Ik kende haar niet.
Zij kende mij niet.
Toch omhelsden we.
Ik vond het wel wat vergezocht.
Waarom moest er nu opeens omhelsd worden?
Ik had liever een hand uitgestoken.
Mij voorgesteld.
Nou voelde het niet onaardig.
Dat omhelzen.
Het voelde wel lekker.
Haar kin op mijn schouder.
Of tegen mijn borst kwam ze meer.
Alsof ze steun zocht.
Even dacht ik dat er wat was.
Zou er soms wat wezen, dacht ik?
Er was niks.
Het was te doen gebruikelijk.
In die kringen.
Die kringen waar ik in verkeerde.
Waar ik in verzeild was geraakt.
De artiestenwereld.
Dat doet maar en dat doet maar.
Zou mijn oma gezegd hebben.
Toch voelde het goed.
Dat omhelzen.
Het was dan ook al even geleden.
Om weer eens omhelsd te worden.
Het voelde bijna als thuiskomen.
Thuiskomen in het huis van een vreemde.
En je dan toch welkom voelen.
Het koste mij enige moeite, merkte ik.