Het scheelde een haar.
Of ik was er ingetrapt.
De val.
Ik stuiterde.
Ik ging weer alle kanten op.
Ogenschijnlijk was er niks te zien.
Een man die met z’n mandje door de supermarkt liep.
Ik liep langs het fruit.
Langs de groente.
Kwam bij het brood.
Niemand die ook maar iets merkte.
Daar liep gewoon een meneer.
Een op het eerste gezicht aardige man.
Een rustig type.
Ik liep langs de melk.
De yoghurt.
De roomboter.
En ik voelde het al borrelen.
Ik stond op ontploffen.
Elk moment kon ik door het ijs zakken.
Toegeven aan mijn zwaktes.
Ik kreeg gedachtes die mijn situatie vergoelijkten.
Wat kan jou het schelen.
Dit is toch niet te doen zo.
Wat voor leven heb je nou.
Wat stelt het voor.
Koop nou maar die fles.
Haal nou maar een pakje sigaretten.
Maak het jezelf gemakkelijk.
En doe alsjeblieft niet zo moeilijk.
Ik keek naar de mensen.
De makke schapen.
Het kuddedier.
Ik zag de macht der gewoonte.
Eén voor één gingen ze voor de bijl.
Ik voerde een gevecht.
Een strijd.
Ik won.
Maar voor hoe lang nog?