Ik heb het ook weleens geprobeerd.
Met een lp in de trein staan.
En dan hopen dat je aangesproken werd.
Mij lukte het wel.
Over het algemeen.
Ik had wel aanspraak.
Maar die jongen.
Die ik het van de week zag doen.
Die pontificaal midden in het gangpad stond.
Met een lp voor z’n borst.
En er alles aan deed om de aandacht te trekken.
Hij werd niet gezien.
Ja, ik zag ‘m.
Ik zag ‘m om zich heen kijken.
Zien jullie mij dan niet?
Hij leek het zich af te vragen.
Hij liep zelfs rood aan.
Misschien had ie ‘m boven z’n hoofd moeten houden.
Wellicht had dan een medepassagier er even vanop gekeken.
Wat doet hij nou?
Maar ik vrees dat ook dat niet geholpen had.
Daar was hij veel te standaard voor.
De jongen in kwestie.
En de lp.
Ik zou niet eens weten welke.
Hij viel gewoon niet op in de massa.
Ik zag dat het ‘m niet lekker zat.
Even later zag ik hem uitstappen.
Het hoofd hangend.
Lichtelijk teleurgesteld.
Het voorval deed mij terugdenken.
Toen ik nog lp’s verzamelde.
Ik had meestal een stapeltje bij.
Ze kostten een drol.
Lp’s sparen deed je niet.
Iedereen was aan de cd.
Ze konden ze aan de straatstenen niet kwijt.
Behalve dan aan mij.
Ik wou er wel wat voor geven.
En zo gebeurde het dan ook dat ik regelmatig gesignaleerd werd met lp’s onder mijn arm.
Bewust van mijn hoedanigheid.
Ja, dat was ik wel.
En ook mijn muzieksmaak viel te prijzen.
Niet alledaags.
Maar uit de mode.
James Last.
Udo Jürgens.
Ik moest ze bijna van mij afslaan.
De geïnteresseerden.
Oude dames die blij verrast waren.
Mannen met snorren.
Iedereen wilde wat van me.
Maar ik wees alles van de hand.
Ik kon gewoon niet wachten.
Tot dat ik thuis was.
Drie trappen omhoog.
Een deur de klemde.
De oranje muur.
De groene drank.
Het spul wat ik rookte.
Der Einsamer Hirte heb ik nadien nooit meer zo intens ervaren.
Ik waande mij in de Alpen met een panfluit.
En elke dag was het opnieuw lente.