Iedereen was lief.
Ik was ergens waar dat te doen gebruikelijk was.
Ik probeerde ook lief te zijn.
Lachend kwam ik aangelopen.
Niet te overdreven natuurlijk.
Anders zou ik door de mand vallen.
Ik keek eerst de kat uit de boom.
Niet gelijk iemand omhelzen.
Zoals ik andere mensen wel zag doen.
En waar ik de kriebels van kreeg.
Hoe goed bedoeld ook hè.
Begrijp mij niet verkeerd.
Maar het was voor mij niet weggelegd.
Dat wist ik al.
En daar handelde ik dus ook naar.
Ik probeerde mij wat af te zonderen.
Langzaamaan liep het festivalterrein vol.
Festivalterreintje.
Zo groot was het er nou ook weer niet.
Maar wel lieve mensen.
Overal lieve mensen.
Ik ging onder een boom staan.
Een beetje zoals een brugpieper die voor het eerst het schoolplein betrad.
Zoekend naar zijn houding.
Ik dacht dat ze mij niet zagen.
Maar goed, ze zagen me.
Een groepje mensen.
Hey!
Ja, jij daar!
Ze bedoelde mij.
Ik wees naar mijzelf.
Of ze het soms over mij hadden?
Dat was het geval.
Ik moest nu iets.
Iets zeggen.
Iets doen.
Iets waar zij op rekenden.
Wat in de lijn der verwachting lag.
Waar ze mij van zouden kunnen kennen.
Die droogkloot uit Meppel.
Ik deed een stap naar voren.
Wilde ze om de hals vliegen.
Ongeveer net als ik zoals ik hun dat ook had zien doen.
Eerder die middag.
Ik liep op ze af.
Spreidde mijn armen.
Letterlijk stak ik mijn nek uit.
Klaar voor een zoen.
Een dikke pakkerd.
Het waren niet mijn woorden.
Ze waren ongelukkig gekozen.
Ik kuste in het luchtledige.
En Amor miste zijn doel.