Wat zou er toch allemaal in die gebouwen gebeuren?
In die industriegebieden.
Waar mensen ’s ochtends aankomen.
En ’s avonds weer vertrekken.
Ik weet het wel een beetje natuurlijk.
Ik ben er zelf ook weleens op uitgestuurd.
Nood breekt wetten.
Mijn geld was op.
Ik had dan ook echt niks meer.
En dan wordt je snel overgeleverd aan de goden.
De uitzendbureaus.
Waar intercedentes werken.
Die voor jou een hele leuke baan hebben.
Ze zeggen dan dat je in een leuk team komt te werken.
Echt iets voor jou.
En vol twijfel stap je dan ’s ochtend vroeg op je fiets.
Als je die al hebt.
Anders moet je lopend.
Of je pakt de bus.
Waar je dan je gelijke tegenkomt.
Jouw vooruitzicht.
Wat jou ook te wachten staat.
Als je niet oppast.
Mensen met tegenzin.
Duidelijk voelbaar.
Die gebukt onder het leven gaan.
Maar een mens mot toch vreten.
Dus dan maar ergens dozen sjouwen.
Achter de lopende band staan.
Of iets doen met een heftruck.
Mij was het gegeven om vrachtwagens vol te laden.
Niemand die wat zei.
Op een kleine uitleg na.
Die vrachtwagen is van jou!
Een collega was reeds al begonnen.
Een jonge gozer.
Die er nog voor ging.
Als een bezetene was hij met dozen aan het smijten.
Tijd om zich voor te stellen had hij niet.
Ik moest het zelf maar zien.
Dus omdat er ook in mij iets zat.
Wat je een bewijsdrang zou kunnen noemen.
Begon ik ook maar met die dozen te gooien.
Ik wilde mij immers niet laten kennen.
Nee, zo moest het niet.
Ik gooide verkeerd.
Kijk, zei de jonge gozer.
Zo!
Zo moet het.
En hij deed voor hoe je juist moest gooien.
Het was een slag, zei hij.
Straks doe je het met je ogen dicht.
Mijn onzekerheid speelde mij weer parten.
Helemaal toen die chef even polshoogte kwam nemen.
En het overnieuw moest.
Die jonge gozer over de zeik.
Ik schuldbewust.
Natuurlijk lag het aan mij.
Ik had steken laten vallen.
Had weer eens niet opgelet.
Was met mijn gedachte ergens anders.
Wat zou er toch allemaal in die gebouwen gebeuren?
Wel, dat wist ik nu.