Een man had een vlieg in z’n oog.
En of ik ‘m er effe uit wilde halen.
De vraag werd zomaar aan mij gesteld.
Bijna uit het niets.
Ik liep.
Hij fietste.
Gedachteloos had ik ‘m nog gedag gezegd.
En toen stopte die.
Opeens.
Hij wees naar z’n oog.
Kan jij even kijken misschien?
Er zit een vlieg in mijn oog.
Ik keek.
Eerst zag ik niks.
Toen zag ik wat zitten.
Een vuiltje.
Een overblijfsel van een vlieg.
De restanten.
Maar nou kwam ‘t.
Moest ik nu met mijn vinger in zijn oog gaan lopen wrijven?
Het was niet iets alledaags.
Maar hij ging al klaarstaan.
Alsof ie dat vaker deed.
Misschien vond ie ‘t wel lekker?
Was het een fetisj.
Kickte hij erop.
Dat er mensen met een vinger in z’n oog wreven.
Maar ja, wat moest ik?
Ik kon die man ook niet aan z’n lot overlaten.
En daar ging ik.
Open, zei ik.
Open!
Met mijn vinger raakte ik nu z’n oogwit.
Een traan was ’t gevolg.
Een traan met wat zwarts erin.
Die ik niet veel later over z’n wang zag biggelen.
Een man met een fietshelm.
Ietwat kneuzerig.
In een fluorescerend hesje.
Waarvan ik mij afvroeg of ie ’t erom deed?