Geef ik een hand?
Of moet ik huggen.
Het is allebei ongemakkelijk.
Een hand staat zo …
Ja, ik weet niet.
Afstandelijk misschien.
Terwijl een hug.
Nee, dat is ook niks voor mij.
Dat voelt voor mij heel onnatuurlijk.
Zoenen dan?
Pfff …
Ik geloof nog niet dat ik dat al durf.
Zou ze het toelaten?
Dat wel, denk ik.
Ik denk dat ze er gewoon in meegaat.
Zoenen kan geen kwaad, denkt ze.
Ik denk dat eigenlijk ook.
Zoenen moet kunnen.
Drie, gewoon.
Heel normaal.
Zodat ze niks gaat denken.
Want zou ze al wat denken?
Iets vermoeden.
Iets voelen wellicht?
Wat ik ook voel.
Of denk te voelen?
Nee, zover is ze nog niet.
Ik ga veel te snel.
Maar ik dacht iets te zien.
Aan ‘r.
Een behoefte.
Een hang naar.
Nou ja.
Je begrijpt me.
Als ’t goed is.