Hij had het over het Galmanspad.
Ik had geen idee.
Ik dacht waar heeft ie het over.
Galmanspad?
Ik vond het meteen een mooie naam.
Dat wel.
Maar ik kon het niet plaatsten.
Nou bleek het om de hoek te zijn.
Wist ik veel?
Ik woonde er net.
En ze hadden mij tot voorzitter gebombardeerd.
Jij komt uit Den Haag.
Dus jij kan goed lullen.
Aldus de buurvrouw.
Van wie het initiatief uitging.
Die in mij een handige jongen zag.
Nou kon ik wel aardig uit mijn nek kletsen.
Maar dat was dan altijd alsof.
Niet voor het echie.
En nu zat ik in een keer de vergadering voor.
Weliswaar zonder hamer.
Maar het hing toch van mij af.
Min of meer.
Ik moest de orde handhaven.
Vatte de boel samen.
En ik bracht bezoekjes bij de winkeliers.
Sommigen vonden mij maar een vreemde snuiter.
Nou was ik dat ook.
En nog soms.
Maar als je mij leert kennen ben ik zo slecht nog niet.
Alleen toen.
Ja, toen.
Ik zag het als een grote grap.
Een toevallige omstandigheid.
Ik vond een kaartje in de bus.
Of ik mee wilde denken.
Over een nog op te richten winkeliersvereniging.
En voor ik het wist.
Hup, daar zat ik.
Praatte ik met de slager.
De kroegbaas.
En de kapper.
Zelf had ik geen rooie cent.
Ik moest zelfs shag bietsen van de pandjesbaas.
Die er de hele tijd doorheen zat te tetteren.
Met z’n Galmanspad.
En die parkeerplekken aldaar.
Ik had zelf niet eens een rijbewijs.
En nog niet trouwens.
Dat zal er ook wel nooit van komen.
Maar Galmanspad.
Met rechts die gracht.
Die molen in de verte.
Waar ’s avonds de zon achter verdwijnt.
En waar je, als je geluk hebt, een magneetvisser beet ziet hebben.
Inmiddels weet ik waar het is.
Je kan er nog steeds parkeren.