Het keukenkastdeurtje stond nog open.
Hij zag het niet.
Ik wel.
En ik zat er maar mooi mee.
Het was verder wel een goed gesprek en zo.
Daar lag het niet aan.
Alles kwam aan de orde.
Ik zag het voor ogen.
Hij ook.
Hij zal dan contact opnemen met die en die.
En ik zal ook nog een paar mensen bellen.
Dan moest het goedkomen.
En of ik dan nog koffie wilde?
Hij liep naar z’n keuken.
Deed daar zijn ding.
En we praatten nog wat.
Over zijn oldtimer.
Z’n bootje.
En ik over mijn caravan.
Of dat ik die van plan was om wellicht ooit is te gaan kopen.
Ik weidde er verder niet over uit.
Hij hield het ook kort.
Je hebt er niks in hè, vroeg hij weer.
Nee, zwart, zei ik.
Vervolgens liep hij weer terug naar de woonkamer.
En kwam weer aan tafel zitten.
Met z’n rug naar de keuken.
Hij had niks door natuurlijk.
Waarschijnlijk een gewoonte.
Van dat keukenkastdeurtje.
Die liet ie altijd openstaan.
Even later moest je ‘m toch weer open doen.
Dus waarom zou je dat keukenkastdeurtje dan dichtdoen?
Misschien was het een bewuste afweging.
Ingecalculeerd zeg maar.
Dat hij dat altijd deed?
En er was nooit iemand die er wat van zei.
Zijn ex ook niet.
Althans, het was nooit ter sprake gekomen.
Nou begon ik er ook maar niet over.
Voor je het weet vlieg je elkaar in de haren.
En het gesprek ging net zo goed.
Het liep van een leien dakje.
We sloten een deal.
We deden handjeklap.
Een palmslag zoals dat zo mooi heet.
Maar dat keukenkastdeurtje.
Dat de hele tijd openstond.
Daar moeten we het nog maar eens een keer over hebben.